Op 3 maart blaast het Vlaams Nationaal Zangfeest (VNZ) 75 kaarsjes uit. Driekwarteeuw heeft het enthousiasme niet getemperd. Daarvan getuigt ook regisseur Paul Cordy. Steunend op historisch onderzoek en eigen ervaring publiceerde hij onlangs een geschiedenis van het jubilerende zangfeest. Tijd voor een gesprek.
Massamanifestaties maken moeilijke tijden door, maar het Zangfeest houdt goed stand. Hoe verklaar jij dat ?
Zolang Vlaamse onafhankelijkheid uitblijft, zullen wij dat ideaal consequent blijven uitdragen. Dat wordt gewaardeerd. Maar ons publiek komt vooral ook voor ons culturele programma. Dat is gegroeid uit de 19de-eeuwse Vlaamse liedbeweging. In de toenmalige volkscultuur speelde het gezamenlijk zingen van liederen een belangrijke rol. Over heel Vlaanderen werd tijdens zangavonden met samenzang uiting gegeven aan de groeiende Vlaamse bewustwording, maar dat was dus in hoofdzaak een cultureel gebeuren. Het unieke aan het Zangfeest is dat de nationalistische boodschap en die culturele vorm eigenlijk niet van elkaar te scheiden zijn.
Was Vlaanderen daarin uniek ?
Neen. In het tsaristische Rusland bijvoorbeeld gaven de 3 Baltische staten vanaf ca. 1870 op gelijkaardige wijze uitdrukking aan hun natiegevoel. Toen de Sovjet-Unie in 1940 Estland, Letland en Litouwen inlijfde, konden de zangfeesten slechts overleven als folklore. Maar met de onafhankelijkheid van de Baltische staten begin jaren 1990, profileerden ze zich terug nadrukkelijk politiek. Bij ons lagen de eerste Vlaams-nationale zangfeesten van de jaren 1930 geheel in de lijn van de zangavonden. Politieke boodschappen waren er vooralsnog niet aan de orde. Dat stelde voorzitter Karel Peeters in staat om makkelijker de brug naar Nederland te slaan. De organisatoren wilden de duizenden deelnemers in de eerste plaats een forum geven om uitdrukking te geven aan hun gedeelde liefde voor het Vlaamse lied en Vlaanderen. Op die weg gaan wij voort.
De tijden veranderen. Hoe houd je het concept doorheen de jaren artistiek aantrekkelijk ?
Wij hechten een groot belang aan onze tradities, maar verwerken ook telkens nieuwe elementen. Dat is niet nieuw. Jef Van Hoof, dirigent van de eerste zangfeesten, was nauw betrokken bij de toneelvereniging ‘Kunst en Vermaak’. Het temperament van Van Hoof was wijd en zijd bekend, maar die karaktertrek hielp hem wel om ‘Kunst en Vermaak’ op een hoger niveau te tillen. Want bij zijn aantreden had hij naar eigen zeggen vooral ‘veel vermaak en weinig kunst’ vastgesteld. Van Hoof zorgde voor een ommekeer. Vanuit zijn drang tot perfectie heeft hij ook de eerste Zangfeesten beïnvloed. De ambitie een hoogstaand niveau te halen drijft ons ook nu nog. Als je grasduint doorheen de programma’s van de Zangfeesten, zie je dan ook een evolutie. Vooral de verandering in de bindteksten springt in het oog. Als je de teksten van de jaren 1930 ongewijzigd zou behouden, zou dat nu erg wereldvreemd overkomen.
Welke klemtonen verschoven er nog ?
De eerste Zangfeesten draaiden hoofdzakelijk om koormuziek. Maar al snel kreeg de samenzang een prominente plaats. Die evolutie voltrok zich al in de jaren 1930. Maar de uitwerking bleef tot in de jaren vijftig nog sterk romantisch ingekleurd. Daarvan werd begin jaren 1960 afgestapt. Door choreografische en visuele ingrepen gaf de nieuwe regisseur Remi Van Duyn het zangfeest een eigentijds gezicht. Zijn opvolger Herman Slagmulder heeft die lijn met de steun van de voorzitters Valeer Portier, Richard Celis en Hugo Portier voortgezet. Dat ging niet altijd zonder slag of stoot. Niet alle vernieuwingen werden gewaardeerd. In 1966 bracht Miel Cools voor het eerst kleinkunst, tot vreugde van velen. Maar een minderheid moest er niet van weten. Uiteindelijk ebde de tegenstand weg en werd kleinkunst een vast onderdeel in het programma. Gaandeweg werd ook meer geïnvesteerd in visuele elementen. Die tendens werd de jongste decennia nog versterkt, om tegemoet te komen aan onze beeldcultuur.
Welke momenten in het Zangfeest zijn je het sterkst bijgebleven?
Er ware vele mooie momenten. Maar als ik er een moét uitkiezen, houd ik het op het optreden van de Nederlandse cabaretier Paul Van Vliet in 1984. Dat was een schot in de roos, een absoluut hoogtepunt. Van Vliet wist het Sportpaleis in te palmen door frisse Nederlandstalige liedjes doorspekt met uitnodigende bindteksten. Doorheen de jaren waren er echter talloze blikvangers. Te veel om op te noemen. Soms was er ook wel eens een minder fraai moment. Pijnlijk blijft het moment toen een onverlaat in 1979 het podium opstormde en de partituren van een verbouwereerde Toots Thielemans verscheurde.
Welke schade veroorzaakte die eenmansactie?
Ze was koren op de molen van tegenstanders om ons in het hoekje van verzuurde extremisten te stoppen. Ten onrechte, want wij hebben ons altijd opengesteld voor iedereen die het Vlaamse lied een warm hart toedraagt. Politici worden in de toespraak van de voorzitter wel eens op de korrel genomen. Maar onze voorzitters zijn daarin niet eenzijdig geweest, soms tot ontevredenheid van de aanwezigen. Toen bijvoorbeeld Valeer Portier op het zangfeest van 1978 zowel de contra’s als de pro’s van het Egmontpact in de verf zette, werd dat op gejoel onthaald. Die nuances hebben de media veelal niet willen opvangen. Zij hebben ons omwille van onze Vlaamse onverzettelijkheid jarenlang in het extremistische verdomhoekje geplaatst. Die negatieve beeldvorming bemoeilijkte onze werking. Zo haakten Hans De Booij en Ramses Shaffy in 1994 af nadat ze brieven hadden ontvangen waarin ons een neonazigehalte werd verweten. Shaffy en De Booij vreesden zich te verbranden. Tegen dergelijke vuilspuiterij sta je machteloos. De media stapten dikwijls veel te gemakzuchtig mee in de klassieke associaties van het Vlaams-nationalisme met het fascisme of erger.
Hoe boks je daartegen op?
Wie het wil zien, weet dat het Vlaams-nationalisme vele kamers had en heeft. De Fronters bijvoorbeeld waren in Vlaams opzicht geradicaliseerd, maar tegelijkertijd uitgesproken antimilitaristisch en sociaal. In de jaren 1930 evolueerden veel Vlaams-nationalisten in een Nieuwe Orde-richting, om in 1940 in de collaboratie te stappen. Maar ook dan bleef verscheidenheid troef. Tussen wit en zwart zitten vele toonaarden van grijs. Dat was na de oorlog net zo. Het Vlaams-nationalisme leverde het cement voor de Volksunie, maar die was niet eensgezind over maatschappelijke kwesties. Al kan je zeggen dat het gros van het Vlaams-nationalisme zich heden aan de rechterzijde situeert, er zijn ook andere groepen actief zoals de progressieve Gravensteengroep of het radicaal-linkse Meervoud. Het ANZ zelf neemt daar eigenlijk geen positie in, onze maatschappelijke stellingname beperkt zich – bewust – tot de communautaire problematiek en de Vlaamse culturele ontvoogding. Daarom kan iedere Vlaamsgezinde zich ook thuisvoelen op een zangfeest. Maar percepties zijn taai. Wij streven naar een genuanceerder beeld van zowel het Zangfeest als het Vlaams-nationalisme door critici persoonlijk aan te spreken. Helaas gaat maar een minderheid het gesprek aan. Die minderheid blijkt gelukkig vaak positief verrast wanneer ze ons nader leert kennen. Maar de vooroordelen zijn taai.
Heeft het VNZ daar altijd mee gekampt?
Neen, zoals gezegd baadden de eerste Zangfeesten niet in een uitgesproken partijpolitieke sfeer. De toespraken waren trouwens tot de jaren 1950 voorbehouden aan gastsprekers en niet aan de voorzitters. Allicht omwille van die lage profilering haalden de eerste zangfeesten nauwelijks de pers. Het Zangfeest hield zich aanvankelijk op de vlakte en verijdelde de pogingen van politici om ze voor partijpolitieke doelen te gebruiken. VNV-leider Staf De Clercq heeft dat meermaals moeten ondervinden. Omdat hij er niet in slaagde om het Zangfeest voor zijn eigen kar te spannen, liet hij het Zangfeest voor de Tweede Wereldoorlog zelfs demonstratief links liggen. Het groeiende succes van het Zangfeest trok ook andere politici aan, vooral van Vlaamsgezinde katholieke huize. Zo werd het Zangfeest van 1937 op de Grote Markt van Brussel bijgewoond door katholieke zwaargewichten zoals Paul-Willem Segers en Leo Delwaide. Dat Zangfeest leidde trouwens tot enige beroering. Aan het einde hief het publiek spontaan de Vlaamse Leeuw aan. Terstond verdween burgemeester Adolphe Max wit van woede achter de coulissen. Vooraf was met het Brusselse stadsbestuur namelijk een compromis gesloten, waarbij het stadsbestuur afzag van zijn eis om de Brabançonne te spelen op voorwaarde dat het VNZ De Vlaamse Leeuw liet vallen.
Maar ondanks dit incident zat het Zangfeest in de lift?
De Vlaamse Leeuw kunnen meezingen op de Brusselse Grote Markt, dat was reclame voor de navolgende Zangfeesten. Het Zangfeest won ook aanhang door zijn goede banden met de hele Vlaamse beweging. Enkele uren voor het zangfeest van 1938 in Gent, bijvoorbeeld, betoogden vele deelnemers op initiatief van VOS en het Verbond van Vlaamse Cultuurverenigingen voor de vrijlating van taalactivist Flor Grammens. De verankering in de Vlaamse beweging zonder partijafhankelijkheid leidde tot een succesverhaal. Met het laatste Zangfeest van voor de Tweede Wereldoorlog, in 1939 in Brugge, bereikte het ANZ wat het wilde bereiken. Een massa van zo’n 26.000 mensen woonde dit Zangfeest bij. Enkel de socialistische pers gebaarde nog van krommenaas. De toekomst zag er rooskleurig uit.
Maar de Tweede Wereldoorlog gooide roet in het eten ?
Het VNZ werd stichtend lid van Volk en Kunst en kwam zo ook in de collaboratie terecht. Maar die collaboratie stond maar op een laag pitje. Na de oorlog is al te dikwijls een te sterke wit-zwarttegenstelling opgeroepen over de collaboratie en het verzet. Eigenlijk situeerden zich tussen collaboratie en verzet engagementen in verschillende gradaties, zoals de literatuurhistoricus Jonathan Judaken terecht opmerkt. Het VNZ als zodanig hield vast aan de ideologische lijn van voor de oorlog. Het hield ook tijdens de oorlog vast aan Vlaams zelfbestuur, maar de verspreiding van het Vlaamse lied bleef prioritair. De onvermoeibare dirigent Willem De Meyer organiseerde tal van schoolzangfeesten zonder politieke klemtonen. Eigenlijk is er maar 1 uitschuiver gebeurd, toen de Antwerpse schepen van Schone Kunsten op het laatste Oorlogszangfeest van 1943 geheel in lijn van de Duitse propaganda uitvoer tegen de geallieerde bombardementen op Duitse steden. Toen was overigens al duidelijk dat de bezetter een eigen agenda voerde en de Vlaamse beweging gebruikte en misbruikte voor Groot-Duitse en nazistische doeleinden. Binnen de rangen van het VNZ groeide de wrevel, gelijkaardig aan die van een Jeroom Leuridan in VOS: ‘onderduitst, onverfranst’. De verhouding verslechterde zienderogen bij de voorbereidingen op het zangfeest van 1943. Toen de Duitsers eisten dat het Horst-Wessel-Lied zou worden gezongen, annuleerde het VNZ prompt al de nationale liederen. Het Zangfeest van 1943 is het enige Zangfeest waarop ze niet werden gespeeld.
Hoe verliep de herstart na de oorlog ?
Het odium van de collaboratie verlamde de hele Vlaamse beweging en ook het Zangfeest. Het VNZ had zijn profiel bewust laag gehouden, maar vele betrokkenen hadden zich in andere bewegingen gediscrediteerd. Desondanks werd onder impuls van Herman Wagemans en Willem De Meyer toch al in juni 1947 het Algemeen Nederlands Zangverbond als opvolger van het Vlaams Nationaal Zangverbond opgericht. Dat slaagde er in al in 1948 het eerste naoorlogse Zangfeest te organiseren. Dat gebeurde niet toevallig in Kortrijk. De Guldensporenstad was stevig in katholieke handen en in katholieke kringen bestond er een groot ongenoegen over de uitwassen van de repressie. Nu de Vlaams-nationalisten partijpolitiek waren verweesd, zagen de katholieken kansen om hen aan te halen en zo sterker te staan tegen de linkerzijde in levensbeschouwelijke en sociaaleconomische dossiers. Een spilfiguur hierin was ACV’er Marcel Vandewiele, die zich zowel bij de heropstanding van het Zangfeest als van de IJzerbedevaart liet opmerken.
Was die samenwerking duurzaam ?
Neen. Zowel de Vlaams-nationalistische als de katholieke vleugel verdedigde binnen het ANZ in de eerste plaats de eigen organisaties. Dat leidde tot oplopende spanningen. In 1952 barstte de bom. Het ACW brak met het ANZ en stampte een alternatieve organisatie, De Dag van het Vlaamse Lied, uit de grond. ‘De Dag’ bleek al na enkele jaren geen alternatief voor het VNZ en ging ter ziele. Ook intern moest er soms worden opgetornd tegen afwijkende opinies. De Stem van Suid-Afrika was een traditioneel onderdeel van het Zangfeest. Maar toen het Apartheidsregime internationaal meer en meer onder druk kwam te staan, eisten linkse kringen dat het lied zou worden afgevoerd. Toen daarop niet werd ingegaan, organiseerden zij in 1981 en 1982 een alternatief, Vlaams Progressief Zangfeest. Ook dit initiatief was geen lang leven beschoren. Maar het spijtige was dat deze dissidentie berustte op een misverstand. De programmatie van ‘De Stem’ is verkeerd geïnterpreteerd als een steunbetuiging aan de Apartheid, terwijl ze niet meer of minder was dan de uiting van een taal-culturele verbondenheid met de Afrikaners. Eenmaal de Apartheid afgeschaft, verloor het dispuut trouwens elke grond.
Spijtig van de verloren energie ?
Inderdaad. Ik kan het publiek er alleen maar van verzekeren dat de regieploeg samen met ons secretariaat alles in het werk stelt om het publiek een zo goed mogelijk Zangfeest te presenteren. Het Zangfeest blijft een ode aan het Vlaamse lied, met de aanwezigen als ‘ware vedetten’ zoals Valeer Portier ooit zei. Wie daar bovenop door de toespraak van onze voorzitter Erik Stoffelen Vlaamse vitaminen wil opdoen, rept zich dus op 3 maart richting Lotto Arena voor ons 76steZangfeest. Van harte welkom !
Interview door Guy Leemans uit Vremde/ Boechout
Foto’s (c) Gazet van Hove .